Leesfragment & Giveaway ‘Het oneeuwige leven van David R.’ – Pat Craenbroek – BvdM

Proloog
David voelde het touw ruw in zijn nek prikken. Prettig was anders, maar het was ook weer niet zo afschuwelijk als hij het zich eerder had ingebeeld. Hij trok de strop weer over zijn hoofd heen en controleerde de knoop nog een laatste keer. Daarna schoof hij de lus weer op zijn plek en keek nog eens goed in het rond. Hij aarzelde wat, wiebelde met zijn voeten op het witgelakte, vier treden hoge trapladdertje, tilde eerst de ene en dan de andere voet op.
Kom op, David. Je weet waarom. Het moet!
Maar in gedachten was het omstoten van zo’n laddertje toch nog iets anders dan nu het echt zover was. Hij dacht aan een week of vier geleden, hoe zijn wereld er toen helemaal anders had uitgezien, zijn leven nog zijn gewone gang ging en hij de eeuwig glimlachende David was geweest. En een dikke maand later stond hij hier, om zich heen kijkend, wat wankelend op een aftands laddertje.
Hoe is het toch mogelijk, prevelde hij tegen zichzelf, hoe is het in godsnaam toch mogelijk.
Al aarzelend en wiebelend verloor hij zijn evenwicht en glipte het wankele houvast van het laddertje onder zijn voeten weg. Op het ogenblik dat het touw stevig rond zijn hals dichtsnoerde en hij de snok in zijn nekwervels voelde, zag hij in gedachten het gezicht van zijn dochter voor zich.
David bewoog zijn handen naar het touw, wilde er zijn vingers tussenwringen en de knoop weer losknopen. Maar zijn beulsknoop loste niet – natuurlijk niet, waar dient zo’n knoop anders voor? Hoe meer David bewoog en hoe meer hij eraan prutste, hoe strakker het onverbiddelijke touw zich in zijn hals vastzette. Zijn vingers raakten er onmogelijk nog onderdoor en hij voelde zijn nagels in zijn hals krassen. Hij begon naar adem te happen, de lucht draaide wat cirkeltjes in zijn mond en ontsnapte opnieuw naar buiten. Zijn handen werden gevoelloos, zijn armen verloren alle kracht en hij voelde zijn benen een paar tellen met korte snokjes heen en weer bewegen. Toen werd het stil en hing David roerloos aan het touw.
David had geen idee hoeveel tijd er was voorbijgegaan. Hij was wakker geworden in een donkere kamer en kon maar één ding denken: Nee! Het is niet gelukt! Wat een wonder, niet te geloven!
Had hij het gezicht van Ellis dan toch niet enkel in gedachten gezien, maar had zijn dochter werkelijk voor zijn neus gestaan en had ze hem van de balk afgehaald om hem zo op het nippertje aan de dood te laten ontsnappen? Of was het Lucinda geweest die een kijkje was komen nemen in de garage en op haar fijne hakjes op het laddertje was geklommen om David uit zijn benauwde positie te bevrijden? Of misschien was het hem dan toch gelukt om de knoop los te peuteren, of was die losgeschoten toen hij buiten westen was geweest? Davids brein maalde meteen op volle toeren, net zoals voorheen.
Hij hoorde een zacht geritsel en kneep zijn ogen tot spleetjes. Hij zag recht voor zich het vage silhouet van wat een vrouw leek te zijn, ze bleef even staan en zette toen een paar passen naar opzij. David wilde zich oprichten, draaide bruusk zijn hoofd in de richting van de schim en schreeuwde het daarbij uit van de pijn. Vertwijfeld strekte hij zijn arm uit en betastte hij zijn hoofd. Daarop stokte zijn adem en werd alles weer zwart voor zijn ogen.
Vier weken eerder
David vond zichzelf de gelukkigste man op aarde. Hij was zo gelukkig dat hij vaak met een dwaze grijns op zijn gezicht rondliep, zomaar om niets. O, hij wist het heus wel, hij zag ze wel, de afgunstige blikken en de toegeknepen handen, waar zelfs af en toe een gebalde vuist bij was. Net alsof iemand zijn geluk zomaar van zijn gezicht zou kunnen timmeren! Al van in zijn schooltijd voelde hij de jaloerse blikken in zijn rug prikken. Toen de hogerejaars zijn Lucinda met open mond nastaarden. En David later beschimpten toen uitgerekend hij, de nerd met het oubollig brilletje, degene was die de schooltas van Lucinda naar haar fiets mocht dragen.
Toen waren het de stoere binken van een paar klassen hoger geweest die hem met de nek aankeken, nu waren dat de mannen van de redactie. Hij zag hen als jonge haantjes onrustig rondlopen, driftig pikkend naar elk graantje nieuws en naar elkaar. Benauwd als ze waren, bang om zich toch maar geen stukje voorpaginanieuws te laten afsnoepen. Als David hun al eens durfde te zeggen om het rustig aan te doen, haalden ze hun neus op en snauwden ze hem toe: ‘Bemoei je met je eigen zaken, ouwe.’
Maar David, de meest doorwinterde verslaggever bij het dagblad, trok zich daar niets van aan. Hij schoof de kom met spruitjes over de tafel naar Lucinda, veegde met zijn servet de vleesjus van zijn mond, en keek vluchtig op zijn horloge.
‘Ik heb nog wat werk af te maken, een uurtje of twee of zo.’
Lucinda knikte. ‘Doe maar, morgen de grote dag!’
Ze straalde terwijl ze dat zei.
‘Dat het er dan eindelijk toch van gaat komen! Het werd tijd! Al die jonge snotneuzen die over je heen zijn gesprongen!’
David antwoordde niet maar dacht aan al die keren dat een felbegeerde promotie onder zijn neus was weggekaapt. Maar nu zou het anders zijn, nu was het aan hem. En hij verdiende het, verdomme.
Hij knikte. ‘Zet de champagne al maar koud tegen dat ik thuiskom. En dan neem ik je mee naar, hoe heet dat ook alweer? Dat restaurantje daar op de heuveltop, nu ja, je weet wel…’
‘The Hill?’
‘Juist, dat is het, hoe klinkt dat?’
‘Prima, dat klinkt helemaal goed.’ Lucinda stond op, schonk haar glas nog eens vol en slenterde ermee naar de tv-hoek, waar ze zich opkrulde in de zitbank, de afstandsbediening in haar hand. Een hele poos later hoorde David de voordeur dichtslaan toen tienerdochter Ellis thuiskwam.
David stak zijn hoofd over de trapleuning. ‘Dag, Ellis! Ik zit boven, ben nog even bezig hier.’
Er kwam wat gebrom terug, zoals dat de laatste tijd steeds het geval was. Van een hand opsteken of even opkijken was geen sprake meer, het meisje verdween door de deur naar de woonkamer.
Wat hormonen met zo’n kind al niet doen, dacht David bij zichzelf, vroeger zo lief en verlegen, en in zo’n korte tijd in zoiets veranderd.
‘Pubers,’ mompelde hij nog, en hij sloot zich opnieuw op in zijn werkkamer.
Het was al na middernacht toen David zijn computer dichtklapte. Hij slenterde nog wat rond in huis, ruimde de lege fles op die Lucinda had laten rondslingeren, en zocht daarna de logeerkamer op. Een slapende Lucinda maak je maar beter niet wakker.
Hij lag nog een hele poos naar het plafond te staren, morgen was het dan eindelijk zover. Na al die jaren zwoegen, slikken en ja knikken. Hij deed die nacht van opwinding geen oog dicht en na een paar uur woelen en wroeten hield hij het voor bekeken en stond hij op. De klok gaf net vijf uur aan toen David, fris gewassen, gladgeschoren en strak in het pak, alweer klaarstond om naar de krant te vertrekken.
Het onderhoud
Het werd een dag zoals geen andere. Het was nog donker op straat, een zwerfkat scheerde rakelings langs zijn benen om daarna een steegje in te schieten. David liep een parkje door en stapte voorbij een of andere zuiplap die op een van de banken zijn roes lag uit te slapen. De man leek wel vergroeid met de kartonnen platen onder hem en de schrale deken, waaruit bijna alle vezel was verdwenen, boven op hem. David trok zijn neus op voor de dranklucht die zich vermengde met de vuile geur van een leven op straat. Toch bukte hij zich en zette het omgevallen bekertje dat naast de man lag weer rechtop.
David was nu eenmaal een fatsoenlijke vent. Hij gooide er een stuk van twee euro in. Het had evengoed een briefje van vijf kunnen zijn, of zelfs eentje van tien. David zou er geen boterham minder om gaan eten. Maar zoals alles kent ook goed fatsoen zijn grenzen. Vergroeid met zijn omgeving of niet, zo dadelijk zou de drinkebroer zonder pardon van zijn slaapplek verjaagd worden. Daarna zou de grote mensenmassa op gang komen. Zo ging het elke ochtend. Maar voorlopig lag de omgeving rondom het kantorencomplex er nog verlaten bij.
De nachtportier, altijd blij met wat afleiding, had het over het vastgelopen computerprogramma en het lek in de kelderverdieping dat maar niet gedicht leek te worden. David luisterde beleefd, schonk de man zijn befaamde glimlach, gaf hem een bemoedigend schouderklopje en dook de lift in. Aan zijn bureautafel keek hij nog eens rond. Morgen, dacht hij, morgen zit ik in mijn eigen kantoor! Gedaan met het duffe hoekje in het grote landschapsbureau waarbij de ene tafel van de andere gescheiden werd door een flinterdunne halfhoge wand.
Hij ging aan de slag, maar in tegenstelling tot andere dagen, waarop zijn vingers weloverwogen en beheerst over zijn toetsenbord gleden, kreeg hij die ochtend geen letter op papier. Hij zat maar voor zich uit te staren en keek naar de grote klok, waarop de minuten tergend traag voorbijkropen. Drie bekertjes koffie later, rond een uur of acht, begonnen de eerste collega’s binnen te druppelen en toen het eindelijk elf uur werd, was het op de redactie een drukte van jewelste. David stond op, trok zijn das recht, gleed nog een laatste maal met een kam door zijn haren en nam de lift naar de bovenste verdieping. Voor de deur van Van Moerkerke, sinds jaar en dag de hoofdredacteur van de krant, bleef hij staan. Daar wreef hij zijn klamme handen nog eens af aan zijn broek, hij schraapte zijn keel en klopte aan.
Nog geen kwartier later was hij alweer buiten en toen de deur in het slot viel, bleef hij stokstijf staan. Hij zocht houvast aan de muur achter hem, leunde er met zijn volle gewicht tegenaan en voelde hoe het koude zweet langs zijn rug naar beneden liep. Zijn hele lijf trilde en hij moest er lijkbleek hebben uitgezien, in elk geval bleek genoeg om de assistente wat verderop uit haar glazen hokje te lokken.
‘Gaat het? Voelt u zich wel goed?’
Hij knikte en mompelde: ‘Jaja, laat me maar.’
‘O!’ Ze keek hem nieuwsgierig aan. ‘Is er soms iets?’
Hij wendde zijn blik af, natuurlijk is er iets, dat weet jij ongetwijfeld maar al te best!
Waarschijnlijk wist de hele afdeling het al, iedereen, behalve hij, zoals dat zo vaak gaat met zulke zaken. Hij keek haar wezenloos aan en mompelde dan stil: ‘Nee nee, het is niets, laat me nu maar even.’
De secretaresse droop af. David veegde het zweet van zijn voorhoofd, rechtte zijn rug en liep de gang uit, op elastieken benen.
Hij glipte de toiletten binnen, zakte daar in elkaar en ging met opgetrokken benen tegen de wand van het toilethokje zitten. Hij hoorde zichzelf ademen, zijn handen, zwaar en klef van het zweet, wreef hij onophoudelijk af aan zijn lange broek.
Hier zit ik dan, dacht hij, tegen een toiletpot aan te kijken, met de zure geur van de urinoirs achter mij, op een koude tegelvloer. Na vijfentwintig jaar trouwe dienst. De beste jaren van mijn leven.
Dit was het dus, na al die jaren vol toewijding en het onvermoeibaar jagen op nieuws. Datgene waarvoor hij vroeger de hemel in werd geprezen, had hem nu de das omgedaan. Zijn nauwgezetheid, het traag maar gestaag verder wroeten. De zoektocht naar echt nieuws, echte feiten, geen halve waarheden.
‘Je bent nog van de oude stempel, David,’ was zijn baas het korte gesprek begonnen en David was meteen op zijn hoede geweest.
‘Hoe bedoel je?’ had hij aarzelend gevraagd.
Tja, het was die traagheid van hem, het niet kort genoeg op de bal spelen, niet meer mee zijn met de tijd. Tijdens het hele gesprek vermeed Van Moerkerke het om hem aan te kijken, in plaats daarvan bladerde hij de hele tijd door een bundeltje papieren dat voor hem lag. David rekte zich uit, maar meer dan zijn naam die op de voorflap stond, kon hij er niet van maken.
‘Weet je, David, je checkt alle feiten, en pas op, da’s goed, hé, heel goed zelfs. Maar dan dubbelcheck je ze nog eens, en soms nog een keer… je geeft nooit je bronnen prijs en vaak houd je nieuws achter omdat je er toch niet helemaal zeker van bent. En dan zien we het binnen de kortste keren bij de concurrent opduiken, begrijp je?’
David had geknikt, zijn keel voelde kurkdroog. Hij verroerde geen vin en met ingehouden adem bleef hij zijn baas aanstaren.
‘Kijk, David, je kost ons geld, veel geld. Het moet gewoon allemaal veel sneller… de geschreven pers, dat is verleden tijd, ze bloedt dood. Online, daar gebeurt het nu allemaal. Online, David!’ Hij sprak het uit alsof het een toverwoord was dat hij ter plekke uitgevonden had.
‘We moeten er als de kippen bij zijn wanneer er iets gebeurt en dat dan meteen de wereld ingooien, dezer dagen is nieuws van een paar uur oud alweer verleden tijd, begrijp je?’
Toen werd de toon van zijn stem vlakker. ‘Het spijt me, maar we zien dat je gewoon niet meer meekan met de jonge garde.’
Van Moerkerke kuchte even, keek David een fractie van een seconde aan en gooide het eruit: ‘We moeten je laten gaan, David.’
Zijn baas slaakte een diepe zucht, duidelijk opgelucht dat het hoge woord eruit was. En terwijl hij de rest van de tijd Davids blik vermeed, ging hij in ijltempo over op zaken als opzegtermijn, ontslagvergoeding, pensioensparen en outplacement. Op het einde liet Van Moerkerke het net klinken alsof hij David, zelf te verbouwereerd om een woord uit te brengen, een heel grote dienst had bewezen. Het klonk nog net niet vrolijk, alsof David dadelijk met een vette bonus de deur uit zou stappen en alsof Van Moerkerke die hoogstpersoonlijk voor hem uit de brand had weten te slepen. Het was geen bonus maar een bundeltje ontslagpapieren dat in zijn handen werd gedrukt.
‘David? David, hoor je me wel?’ Van Moerkerke schraapte zijn keel en stond op. Hij greep David lichtjes bij de schouders: ‘Je moet nu gaan, David.’
‘Euh?’
‘We sturen je spullen wel na, je hoeft niets op te ruimen. Maar je moet nu gaan, oké?’
David knikte en stond als een automaat op, hij keek Van Moerkerke nog een laatste keer nietszeggend aan en liep naar de deur.
‘Doe Lucinda alsjeblieft de groeten van me, wil je?’ voegde Van Moerkerke er nog aan toe terwijl hij David zachtjes de kamer uit duwde. David knikte en klemde het bundeltje papier stevig tegen zich aan alsof het op dat ogenblik het enige was dat nog houvast kon bieden in een wereld die net was ingestort.
Lucinda! David kon zich haar teleurstelling al levendig inbeelden, ze zou op die ene manier naar hem kijken, zoals ze dat de laatste tijd wel vaker deed. Zoals ze ook naar de bedelaar op de hoek van het drukke kruispunt keek.
Ach nee, ze zou het begrijpen, hield David zich voor. Ze zou haar armen om hem heen slaan, hem troosten, zeggen dat Van Moerkerke een dikke nul was, en een blinde mol, als hij een talent zoals dat van David de laan uit stuurde. Ze zou hem ernstig aankijken en zeggen dat hij nog steeds de beste was en dat ze van hem hield. Zoiets zou het zijn, zonder twijfel. En dat die hele Van Moerkerke de boom in kan! David moest bijna alweer glimlachen, hij kon het haar al zo horen zeggen.
David kroop recht en glipte de toiletten uit, hij liep de lange gangen door, ging door de grote glazen deur naar buiten en kneep zijn ogen toe tegen het felle zonlicht. Nog wat wankel op zijn benen zocht hij steun tegen de hoge betonnen wand van het kantoorgebouw. De eeuwig onverstoorbare David verloor op dat ogenblik alle zelfbeheersing en sloeg wild met zijn vuisten tegen de grijze muur en vloekte hardop. Nieuwsgierige voorbijgangers snauwde hij weg met een luide ‘Wat?’.
Hij wankelde verder naar het park, vermande zich en stapte de eerste de beste buurtwinkel binnen voor een fles goedkope whisky. Even later zakte hij neer op een houten bank en nam een flinke slok. Spelende kinderen joelden in de verte, auto’s en bussen stopten voor de rode lichten, sjokten verder en lieten het bruine stof opwaaien dat in een fijn laagje op het warme asfalt lag. Honderd meter verderop stond alle verkeer alweer stil voor het volgende rode licht. Met elke slok die David nam, werden de achtergrondgeluiden zachter, werd de pijn van het ontslag wat milder en het leven een stuk draaglijker.
Toen de zon wegzonk achter de grote gebouwen die als een stenen mantel het park omzoomden, stond hij op, strekte zijn armen en benen en liep rustig naar huis. Hij was ondertussen een stuk opgewekter, bijna vrolijk te noemen. De warmte en de drank hadden de onrust weggenomen, in zijn hoofd was het allemaal heel eenvoudig geworden, hij moest gewoon snel een nieuwe baan vinden.
Lucinda
David stapte door de voordeur binnen, hij hield het enorme boeket voor zich uit.
‘Het is je gelukt!’ kirde Lucinda. ‘Ik ben zóóó trots op je.’ Ze gaf haar man een zoen. ‘En hoeveel komt er nu bij?’ ging ze in één ruk verder. Ze straalde, ze glimlachte van oor tot oor.
‘Nu ja,’ begon hij aarzelend.
‘O? Geen loonsverhoging dan? David?’
Hij sloeg zijn ogen neer en draaide zich van haar weg.
‘David?’
‘Nu ja…’ begon hij weer. Hij keek naar de hond, die rond zijn benen draaide, nam een blikopener uit de besteklade en een blik hondenvoer uit de grote voorraadkast.
‘David?’ vroeg Lucinda weer. ‘Hoe zit het nu? Heb je de promotie? Ja toch, hé?’
Hij lepelde de inhoud van het blik in de metalen kom en suste de hond, die tegen hem op stond te springen. En toen kwam het eruit, met horten en stoten deed hij zijn verhaal, het korte gesprek bij Van Moerkerke, het einde van zijn carrière bij de krant. Hij dankte stilletjes de drank die hem in elk geval toch wat mondiger (en veel moediger) had gemaakt.
Lucinda staarde hem aan, haar glimlach verstarde tot een grimas. Even leek het alsof haar hele gezicht zou bevriezen. Dan zag hij de mondhoeken naar beneden zakken, de mond die ze nog maar net zo verleidelijk had getuit verstrakte tot een rechte streep.
‘Zo,’ zei ze uiteindelijk, ‘zozo, niet te geloven.’
‘Ja, ik begrijp het ook niet…’
‘Ik denk dat we misschien maar beter uit elkaar moeten gaan.’
Ze zei het met een verpletterende ernst, zonder een spier te verrekken.
David liet de kom met hondenvoer kletterend uit zijn handen vallen, de brokken vlees keilden op de keukenvloer en werden meteen door de hond opgeschrokt.
‘Hè nee, af! Laat dat! Zie nu wat je weer gedaan hebt!’
De hond trok zich van Lucinda niets aan en streek ongestoord met zijn lange natte tong over de keukenvloer.
‘Wacht eens even, zei jij nu net iets over uit elkaar gaan? Méén je dat nu?’ David was op slag ontnuchterd.
Lucinda keek hem aan. ‘Zeg me eens, waarom zouden we eigenlijk nog bij elkaar blijven?’
‘Waarom?’ David kon zijn oren niet geloven. ‘Omdat we bij elkaar horen! Omdat ik van je houd. En jij, jij houdt toch ook van mij, niet?’ Dat laatste kwam er fluisterend uit, van een man die diep vanbinnen doodsbenauwd was voor het antwoord.
‘Heel eerlijk, ik vraag me steeds vaker af wat ik nog bij jou doe.’
‘Maar, Lucy, meisje, wat zeg je nu? We houden van elkaar! En we slaan ons er toch telkens weer door? Dat doen we toch steeds? Echt, ik vind in no time een andere job.’
‘Ach, David, doe niet zo onnozel. Het gaat niet om je job. Voel je dan zelf niet dat er allang niets meer over is? Van ons…’
‘Heb je een ander? Ja, hé? Is het dat?’
Lucinda keek hem aan zonder te antwoorden.
‘Het is die Verdoodt, is het niet?’ drong David aan. Hij dacht terug aan de jaarlijkse nieuwjaarsreceptie op de redactie, waar Lucinda steeds met open armen was ontvangen, maar waarbij ze de laatste keer opvallend vaak en lang rond Lucas Verdoodt, de rijzende ster van de sportredactie, had gehangen. En waarbij ze had gekird op een manier die David gegeneerd de andere kant had doen opkijken. Hij had het toen toegeschreven aan de hoeveelheid drank die er die avond was gevloeid.
‘Hier wil ik zelfs niet op antwoorden,’ siste Lucinda. ‘We zijn uit elkaar gegroeid, dat is het, en niets anders.’ En met die woorden beende ze de kamer uit.
In de deuropening draaide ze zich nog even om: ‘Oh ja, en je stinkt. Uren in de wind, naar de drank. Het is maar dat je dat ook weet. Sukkel.’
Sukkel? Zei ze dat nu écht? Zo heeft ze me nog nooit van haar leven genoemd!
Voor de tweede maal die dag werd de toiletruimte zijn toevluchtsoord waar hij zich op de grond liet neerzakken. Een man van achtenveertig, op een harde kille tegelvloer, leunend tegen de toiletpot, grienend als een klein kind.
Beneden hoorde hij de voordeur dichtslaan en Lucinda’s hakken op de oprit tikken. Aan de straatkant stopte een auto en weer hoorde hij het driftige getik van de hoge hakken. David trok zich met veel moeite op aan de wasbak, wankelde naar het venster, en was net te laat om nog iets van de wegscheurende auto te zien.
Die avond kroop hij in zijn eentje in bed, zijn benen tegen zich aangetrokken, zijn hoofd diep onder de lakens. Van vrouw en dochter was die nacht in huis geen spoor te bekennen, zijn telefoontjes bleven onbeantwoord, zijn sms’jes ongelezen.
Alles goed gelezen? Dan weet je vast het antwoord op onderstaande vraag 😉
Hoe oud is David?
Wil je kans maken op 1 van de 5 exemplaren die Houtekiet ter beschikking stelt volg dan de voorwaarden stap voor stap!
-
- Stuur een mail naar redactie@perfecteburen.nl – doe dit voor maandag 23 mei 8.00u met in het onderwerp het antwoord op de vraag
- Zet in de mail je adresgegevens
- Wij zouden het leuk vinden mocht je onze community op Facebook volgen via deze LINK
- Ken je onze Instagram al? Volg ons ook daar via @perfect_buren
- De winnaars worden bekend gemaakt via onze website en Facebook
- Ken je onze nieuwsbrief al? Abonneer je hier!
Je kunt het boek ook bestellen via onderstaande link.