De Pen van P. … Koning Winter

Terwijl mijn dochter al dagen likkebaardend naar het weerbericht kijkt verschijnt er bij mij een frons. Die omschrijving voldoet bij lange na niet, het is meer een horizontale krater op m’n voorhoofd. Het perkament scheurt nog nét niet, je kent het wel. ‘Mam, het gaat sneeuwen én vriezen! Gaaf he?’. Ik oefen mijn frons nog even verder. Intussen stuitert die springbok ongeduldig op en neer. ‘Yes!! Er komt sneeuw, morgen al!!’
Waar mijn zestienjarige spruit gek, lees GEK, is op alles wat met de winter te maken heeft (ze is geboren in december), ben ik dat niet. Wat zeg ik? Ik heb niks met donkere dagen voor Kerst, de kou, sneeuw en ijs. Charmant en schattig glibberen als een pasgeboren veulen lijkt bij mij meer op het zwalken van een dronken, bijna slachtrijpe koe. Werkelijk…waarom is dat kind zo gek op die barre kou? Gelukkig wonen we in Nederland, behoort een witte Kerst tot een zeldzaamheid en is het tegenwoordig een unicum dat sneeuw langer ligt dan een dag. Juist dat aspect zorgt voor een tijdelijke aanval van ADHD bij mijn altijd rustig(er) meisje. Het feit is er, ze is dol op Koning Winter.
En na een paar dagen gefascineerd weerplaza en alle weersvoorspellingen volgen is het dan zover…het sneeuwt, het is wit buiten, koud en glad. Het is winter. Voor mij hoeft het niet maar mijn kind denkt daar anders over. En er is geen ontkomen aan haar enthousiasme. Ze gaat volkomen uit haar moonboots! Alsof er zich een wereldwonder voltrekt, ik moet er stiekem wel om lachen, wat een druif.
Wat ik ook weet is dat ze met haar zestien jaar kan zeuren als een kleuter. Die opmerking behoeft echter een toelichting anders doe ik haar zwaar tekort. Mijn dochter is namelijk een perfect kind, net als andere kinderen dat uiteraard ook zijn, maar die van mij is het dan écht. Ze is gemakkelijk, lief, zorgzaam en beschikt over Bean-achtige humor. Dat laatste is echt het enige minpuntje maar zorgt uiteindelijk altijd weer voor de slappe lach. Maar niet nu, niet bij mij. Ze wil namelijk naar buiten, de hele tijd, het liefst de hele dag. Waarom? Het is ‘sprookjesachtig mooi’. Bah, alleen die omschrijving al. Ze kwijlt er nog net niet bij. ‘Mahaaaam, ga nou es mee!! Tis zo mooi buiten. En Clint wil ook wandelen!’ En daar heeft ze me, en dat weet ze. Klein kreng met d’r allerliefste glimlach (die meer blinkt door de orthodontistische sponsoring dan van iets anders).
Ik ga overstag, ben niet opgewassen tegen zoveel jeugdige blijheid. Ik zucht, pak m’n warmste jas, trek de gevoerde stormbreker uit de lade (zo’n ‘ik-zie-er-niet-uit-muts-but-who-cares) en pak mijn wandelschoenen. Dochterlief weet van gekkigheid niet meer hoe ze zich moet gedragen en staat te springen van ongeduld. ‘Schiet nou eens op zeg!’, komt er onder die warme beanie uit. Ook vierpoot begint zich ermee te bemoeien en loeit als een weerwolf dat ik moet opschieten. Oké, tijdrekken helpt dus niet bij deze twee. Ik kom er NIET onderuit. Smoesjes werken niet, worden niet gehoord, sterker nog: ze worden straalhard genegeerd. Of ik vaart wil maken anders is het lente voor we buiten zijn. Nou, nou zeg! Overdrijf niet zo!
Ingepakt als een Eskimo met onderkoelingsverschijnselen zet ik de eerste stappen buiten. De oprit is schoongemaakt en de straat is wit. Alles is wit. Best mooi. Ik bedenk mezelf dat ik het als kind ook zo betoverend vond, wat is er dan toch veranderd? Dat veelvuldig vallen was toch voornamelijk op mijn achterwerk, niet op mijn hoofd??
Terwijl ik mijn hersenen pijnig met die vraag, loeit de ijskoude wind om mijn stormbreker. Ik mag er dan niet uitzien maar hoofdpijn krijgen doe ik niet. Een uur later zullen mijn tenen gevoelloos zijn maar dat weet ik op dat moment nog niet natuurlijk. Ik word aan twee kanten vooruit getrokken. Kind rechts aan de hand, serieus…ze wil nooit hand in hand lopen en nu ineens wel, hond aan de andere kant. Stelletje ongeduldige donders. Al schuifelend gaan we de hoek om, daar waar het bos begint. Het is donker, maar ook weer niet. De lucht kleurt roze en grijs, het bos geeft licht. ‘Mooi he mam?’ En ik moet het toegeven, het is prachtig. De natuur licht ons wandelpad uit zichzelf bij en we lopen met de sneeuw krakend onder de bergschoenen een klein uurtje door Winter Wonderland. Clint is niet te houden, die loopt minstens zes keer de afstand die wij lopen, hapt naar de sneeuwballen die dochterlief gooit en maakt sommige sneeuwduinen geel. Tja, tis een kerel he? De contouren van de bomen, de ijspegels aan de takken, de stilte die alleen wordt doorbroken door het geluid van een uil. Het is adembenemend mooi, vredig. We lopen en zeggen niets, het is genieten van de puurheid die Moeder Natuur tentoonstelt. Zelfs ik ben onder de indruk en kijk naar mijn meisje, mijn trots. Kijk haar nou eens genieten. Even is er niets anders dan dit. En ik ben blij dat er sneeuw ligt.
Wanneer ik mijn tenen niet meer voel, is dat moment voorbij, ik geef aan dat ik naar huis wil. De avondklok gaat zo in en ook al hebben we een hond, het is dé ideale smoes om mijn dochter naar huis te krijgen. Ze kan dit anders uren volhouden en die rare hond doet ook gewoon maar mee, de verrader! Nu luistert hij voor geen meter, geen bananen in zijn oren maar sneeuwballen. Waarschijnlijk zijn z’n gehoorgangen ‘toevallig’ ineens bevroren? Ik geef hem het voordeel van de twijfel. Hij heeft zoveel lol nu. Het is dat een hond niet kan lachen anders lagen die twee vast en zeker in een deuk met elkaar. Ik krijg een warm gevoel van die aanblik, vergeet even de kou.
We glibberen richting huis, het stuk over de verlaten B-weg is spekglad, dat is het nadeel van het wonen op een dorp. De betovering verbreekt wanneer Winter Wonderland verandert in een voor mij potentieel ik-ga-mijn-nek-breken-glijbaan. De frons op mijn voorhoofd zorgt dat de stormbreker voor mijn ogen komt te hangen maar omdat mijn vingers ook gevoelloos zijn geworden, lukt het me niet dat onding terug op z’n plek te duwen. Ik kan dus alleen maar naar beneden kijken en bagger door de met pekel weggereden grauwe drab. Ondersteund door mijn dochter, die groter is dan ik, en het bemoedigend toeblaffen van Clint zal dit tafereel voor een buitenstaander een grappig plaatje zijn. Mits er iemand buiten is, wat gelukkig niet het geval is. Wij zijn de enige gekken die op dit tijdsstip in deze snijdende kou buiten zijn. De gevoelstemperatuur neemt voor mij Siberische vormen aan, maar mijn blije gup heeft rode konen van plezier, warme handen van het sneeuwballen gooien en geen last van de kou. Dat gestuiter levert dus wel degelijk iets op.
We zijn bijna thuis. Het laatste stuk bevat verkeersdrempels, en ik sta doodsangsten uit. Die dingen zijn levensgevaarlijk als ze glad zijn! Eenmaal glijden en er is geen houden meer aan. Of ik me niet zo wil aanstellen zegt mini-me. Oké dan…
Vroeger waren dit dé ultieme glibberbanen en hoe vaker we gingen, hoe gladder ze werden, zó gaaf was dat! Ik heb het nog niet bedacht of mijn meisje roept ‘Kom mam, glijden! Joehoeeeee!’ En daar gaat ze. Glunderend van plezier, haar hond huppelt en blaft aan haar zijde, en ze maakt een Olympisch waardige slide. Ik sta als een ijspegel naar haar te kijken en kom tot de conclusie dat dit moment goud waard is, wit goud.
Glibber en glij voorzichtig! Vergeet niet te genieten.
Liefs Patrice
Hier word ik warm van. Wat een gezellig column. Helemaal jij Patrice. Ik zeg het zachtjes, ik ben ook geen wintermens, zet mij maar op een tropisch eiland onder een palmboom met een goed boek en mij hoor je niet mopperen. Leuk je veulentje zo te zien genieten heeft toch ook wel iets heel speciaals. Ik wens je alle liefs en een dikke pakkerd vanaf hier vanuit een wit Bussum, ja ook hier…. XXX