Boek van de Maand – ‘Uitgekookt’ – Pat Craenbroek – Lees & Win

De hele maand staat Uitgekookt van Pat Craenbroek bij ons in de kijker als Boek van de Maand. Vandaag hebben wij voor jullie een leesfragment. Van de uitgever – Hamley Books – mogen wij bovendien twee exemplaren verloten. Zoals het goede buren betaamt gaat er een exemplaar richting Nederland en eentje naar Vlaanderen. Je moet er natuurlijk wel een ietsiepietsie voor doen. Begin maar alvast met onderstaande bookflash goed door te lezen. Onderaan vind je de voorwaarden voor de winactie…
PROLOOG
De vrouw schrok wakker door de tik tegen haar schouder. Ze keek verdwaasd om zich heen en had een ogenblik moeite om zich te oriënteren.
‘Hoe? Wat?’
‘Sssttt, stil.’
Het begon haar te dagen, ze herinnerde zich de discussies van de vorige avond, de twijfels, het wikken en wegen. Ze was stram, ze had de hele tijd in diezelfde houding gezeten, haar benen geplooid naar zich toe getrokken. Nu strekte ze die voor zich uit, voor zover dat kon.
‘O, ben ik in slaap gevallen?’ fluisterde ze.
‘Sssssttttt.’
Hij siste, was duidelijk geërgerd en drukte haar met de schouders naar beneden zodat ze net zoals hij, juist boven de rand van het raampje uit kon kijken. Hij draaide aan de lens van zijn camera en zoomde in. De vrouw staarde nu ook naar het huis aan de overkant van de straat, iets wat ze de hele voorbije nacht gedaan hadden. Nadat ze het laatste restje lauwe koffie uit zijn thermoskan hadden gedeeld, was ze in slaap gedommeld. Nu keek ze naar de kleine hoekwoning waar op het eerste gezicht helemaal niets bijzonders aan was. Een doorsnee huis, saai, klein, met een slecht onderhouden voortuintje waar onkruid over het smalle paadje woekerde. Met een donkerbruine vuilniszak die tegen de zijgevel aan was gegooid en vaalwitte oude rolluiken die naar beneden waren gelaten. Na een hele nacht turen naar de donkere voorgevel zagen ze nu licht op de benedenverdieping.
‘Daar!’ zei de man naast haar toen de voordeur werd opengeduwd. Als een echte professional begon hij een reeks foto’s te nemen.
‘Ik hoop dat er genoeg op te zien valt,’ verzuchtte hij.
Hij bleef doorklikken tot de man die het huis uit was gekomen uit hun gezichtsveld verdween. Ze keken samen naar de display waar zijn gezicht op werd uitvergroot.
‘En? Is hij het? Ja toch? Jij hebt hem gezien, herken je hem?’
Ze kon de opwinding in zijn stem horen en knikte. ‘Ja, ja, hij is het. Die ogen, die kaaklijn ook, zelfs met dat baardje.’
‘Goed, dan weten we wat ons te doen staat.’
Ze zweeg een ogenblik en vroeg toen: ‘Is er… euh… er is echt geen andere mogelijkheid?’
‘Hè, hier hebben we toch al oeverloos over gepraat?’
Ze glimlachte, het bleef gek en het klonk zelfs wat aandoenlijk om hem met dat accent van hem woorden als oeverloos te horen gebruiken.
‘Ja, ja, sorry. Het is gewoon niet… makkelijk,’ antwoordde ze.
‘Dat snap ik. Kijk, je kan nog steeds terug hè. Stap uit de auto, bel je vriendjes van justitie of de politie en je weet wat er dan gebeurt. Als je denkt dat je de zaak daarmee gaat oplossen, moet je dat maar gewoon doen. Ik hou je niet tegen.’
Ze streek over haar gezicht.
‘Nee, nee, sorry, dom van mij. Vergeet het, we houden ons gewoon aan ons plan.’
‘Zeker?’
‘Zeker!’
‘Oké, ga dan maar, ga en vergeet dat we elkaar ooit hebben ontmoet. En wanneer de zaak bij jullie komt, dan…’
‘Als,’ corrigeerde ze hem, ‘als de zaak ooit in België belandt. Dan weet ik uiteraard van niets. Heb ik niets gehoord, niets gezien en ben ik hier nooit geweest.’
‘Kom, ga nu. Ik moet voortmaken.’
Ze deed het portier open, tuurde in het rond en stapte uit de onopvallende grijze Volkswagen. De ijzige koude wind streek langs haar gezicht. Ze rilde.
‘En eh… zorg goed voor jezelf, hè.’
Ze knikte. ‘Jij ook, jij ook.’
Hij grinnikte: ‘En koop een pot verf!’
‘Tuurlijk.’
Ze draaide zich nog eenmaal om en zette er daarna flink de pas in, op weg naar de dichtstbijzijnde bushalte. Ze wist dat het leven dat ze kende nu voorgoed achter haar lag en dat ze was overgestapt naar de andere kant.
Een weg terug was er niet.
DEEL EEN
Het was er doodstil, de grote hal was schaars verlicht, achter de informatiebalie zat de nachtportier verveeld naar zijn computerscherm te kijken. Overdag was het hier een drukte van jewelste: mensen liepen af en aan, patiënten en bezoekers volgden de gekleurde pijlen die hen door het grote ziekenhuis naar de juiste plek moesten leiden.
Nu liep er niemand door de gangen. Het ziekenhuis, het grootste van het land, sliep. Tenminste, zo leek het op het eerste gezicht. Want her en der deden nachtverplegers hun ronde, ze brachten verwarde patiënten opnieuw naar bed, troostten zieke kinderen en gaven hier en daar een extra dosis pijnstilling.
Op de dienst oncologie schrok Stefaan Poelmans op door het ratelende geluid van een karretje dat door het reanimatieteam door de gangen werd voortgeduwd. Hij stond op, rekte zich uit en keek nog eens naar het computerscherm waar hij de voorbije uren naar had zitten staren. Het was al na middernacht, hij wreef over zijn vermoeide ogen en nam een slok van de kop koude koffie die nog onaangeroerd op de tafel stond. Hij schudde zijn hoofd. Hoe moest hij dit in godsnaam aan zijn patiënte uitleggen? Moest hij het haar überhaupt wel vertellen? Het zou niets uitmaken, ze was toch ten dode opgeschreven, het enige wat hij voor haar zou kunnen doen was de boel wat rekken, tijd kopen.
In de kamer waar het reanimatieteam binnen was gevallen stond de deur wagenwijd open. Een jonge arts pompte met gestrekte armen en verstrengelde handen in een stevig tempo op de borstkas van een oude vrouw. Haar lichaam deinde lichtjes op en neer bij elke duw. Een tweede, al wat oudere arts, kneep in de ventilatieballon die verbonden was met het stijve plastic masker dat hij strak over de mond en neus van de vrouw drukte.
‘Adrenaline?’
‘Oké, ja, doe maar.’
Het spuitje werd leeggespoten in de infuusleidingen. Ondertussen ging het pompen en het beademen onverminderd verder, op het voorhoofd van de jonge arts parelden druppeltjes zweet. Het was drukkend warm in de kamer en het rook er naar een mengelmoes van verlepte bloemen en ontsmettingsmiddelen.
De oudere arts merkte Stefaan Poelmans op, die achteraan in de kamer het tafereel gadesloeg.
‘Stef, ouwe jongen! Een patiënte van jou?’ vroeg hij, terwijl hij naar de oude vrouw in het bed wees.
Professor Poelmans schudde zijn hoofd. ‘Nee, van een collega, ik heb haar nog nooit gezien.’
‘Nog eens adrenaline?’ De verpleegkundige keek de artsen aan.
‘Doe nog maar eens ja, de laatste keer. Als ze dan geen hartslag heeft, laten we haar gaan. We zijn al veel langer bezig dan goed voor haar is.’
Ze deden nog een laatste poging om een hartslag op te wekken, de jonge arts pompte alsof zijn leven er van afhing waardoor het lichaam als dat van een lappenpop op en neer bewoog, maar verder bleef het even levenloos als voorheen.
‘Oké, stoppen maar. Vul jij de overlijdensakte in?’
De jonge arts die aan het bijkomen was van de inspanning, hapte naar adem en knikte.
Zijn oudere collega wendde zich tot Stefaan Poelmans. ‘En? Wachtdienst? Ik dacht dat jij allang geen wachten meer draaide!’
‘Doe ik ook niet,’ antwoordde die, ‘ik zit met een probleem, en ik weet niet wat ik ervan moet denken.’
‘Ah, vertel?’
‘Herinner jij je Freya Willems nog? Een kennis van mij, drieënveertig, met een goed afgelijnd borstcarcinoom waar we nog op tijd bij waren. Jij deed de opname en de eerste diagnose toen ze zich op de eerste hulp aanmeldde met een hardnekkige hoest. Die tumor was een toevallige vondst.’
‘Het zegt me vaag iets ja, maar ik herinner me geen details. Ik zie zoveel mensen.’
‘Donker haar, klein maar fijn? Een dame met klasse, dat zegt je waarschijnlijk niets?’
‘Je kent me hè Stef, ik herken ze vooral aan…’ En hij boetseerde met zijn handen een Venusbeeldje in de lucht.
Stefaan Poelmans trok zijn schouders op en fluisterde: ‘Een beetje meer respect alsjeblieft, die vrouw is nu zo goed als terminaal.’
‘Hm, je zei net dat je er nog tijdig bij was, heeft ze dan zo snel een terugval gehad?’
‘Ja, en ik begrijp er niets van. Die tumor was volledig weggehaald, ik heb daarna nog laten bestralen, meer dan genoeg. Ik heb het hele dossier uitgespit, en er is zo’n grove fout gemaakt… moeilijk te geloven.’
‘Hoezo?’
‘Och, kom even mee, dan laat ik je zien wat ik bedoel. Heb je nog tijd?’
‘Mijn dienst zat er een paar uur geleden al op, altijd hetzelfde liedje, steeds handen tekort op de eerste hulp. Ik ben doodop, maar goed, ik kijk wel even mee.’
De rust was op de dienst teruggekeerd, de boel was opgeruimd en de dode naar het mortuarium gebracht. Niets herinnerde nog aan het leven dat zowat een uur eerder een einde kende. De jonge arts was verdwenen en zat op de eerste hulp alweer wondjes te hechten.
In de artsenkamer werd een patiëntendossier uitgespit. Notities werden gelezen en herlezen, verslagen geprint, microscopische beelden eindeloos opnieuw bekeken en vergeleken met de beelden uit de handboeken pathologie.
‘Niet te geloven! Ik weet dat Luc het moeilijk heeft gehad en niet altijd even goed met zijn hoofd bij de zaak was. Maar dit… hoe kun je daar nu overheen kijken? Zelfs in straalbezopen toestand? Goddamned, zelfs een eerstejaars had van een afstandje kunnen zien dat die cellen niet deugden.’
Stefaan Poelmans knikte. ‘Ik dacht dat ik die tumor volledig had weggesneden, op basis van het verslag van Luc. Het staat er letterlijk: Snedevlak vrij van tumorcellen, tumor in zijn geheel verwijderd. Fragmenten uit de oksel zonder atypische cellen. Geen uitzaaiingen. Wij zijn geen van beiden patholoog, maar we zien allebei onmiddellijk dat er nog wél afwijkende cellen in zaten, ook in die okselklieren. Ik had Freya Willems verder met chemo moeten behandelen, opnieuw moeten opereren, die borst volledig weghalen. In plaats daarvan heb ik haar laten gaan en gezegd dat ze op beide oren kon slapen. Op basis hiervan!’
Hij gooide het uitgeprinte verslag woedend op tafel.
‘Je zou godverdomme bijna denken dat hij het met opzet deed!’
‘Dat geloof je toch zelf niet, Stef? Dat kan toch niet! Kende hij haar? Hadden ze iets met elkaar?’
Stefaan Poelmans schudde zijn hoofd. ‘Nee. Ik denk niet dat ze elkaar kenden en trouwens, Luc valt op mannen, dat weet je toch.’
‘O ja? Hm, nee, wist ik niets van.’
De spoedarts grinnikte even. ‘Ik ben dan ook altijd de laatste in dit ziekenhuis die van dit soort zaken op de hoogte is.’
Meteen daarop werd hij weer bloedernstig en knikte naar het patiëntendossier. ‘Stef, dit is foute boel, verrekt foute boel.’
Hoe maak je kans op een exemplaar van Uitgekookt?
- Deel dit bericht op je tijdlijn, doe dit openbaar en tag Perfecte Buren en Hamley Books
- Lid zijn van onze besloten groep op Facebook is een must. Nog geen lid? Dat fiks je in één KLIK
- Stuur een mail naar redactie@perfecteburen.nl – doe dit voor maandag 21 september 8.00u – met in het onderwerp je antwoord op de vraag ‘Wat wordt er leeggespoten in de infuusleiding?’
- Zet in de mail je adresgegevens en je gebruikersnaam op Facebook
- Abonneer je op onze nieuwsbrief