MichielZiet … Nepsla

Vroeger als kind was ik altijd bijzonder geïntrigeerd door de rare dingen die je tegenkwam in onze maatschappij. Zo kon ik uren staren naar een poster waarop een man stond met mayonaise aan zijn snor en een ander die een haring stond te happen. Ze vonden buitenlanders maar raar. Nu snap ik de boodschap, maar destijds was ik gefascineerd door de mayo aan de snor. Waarom veegde hij dat niet af? Bij elke bushok waar ik kwam, gaapte hij mij aan en had nog steeds die witte klodder aan zijn knevel.
Door zo’n flats mayonaise kreeg ik weer vaak honger van en zo belande ik wel eens als jochie in een cafetaria. Dat was nog in de tijd dat ze je nog verwelkomden met ‘Goedemiddag!’ in plaats van ‘Ni Hoa’.
Meestal bestelde ik een patatje pinda en wachtte ik netjes mijn beurt af. Dan tuurde ik een beetje in de vitrine. Beetje de frikandellen tellen, me afvragen waarom iemand een trio pindasaus zou eten, terwijl je bij een berenhap er uit tussen hebt. Dat soort vragen des levens. Waarom is de Van Dobben een duppie duurder dan de Kwekkenboom?
Al turend naar de kaassoufflés bedacht ik me opeens; waarom zit er tussen elke schaal een rij witte pijpjes met daar uitstekend iets groens flapperend? Ja, oké, het kleurde mooi fel tussen al grauwbruine snacks. Maar waarom?
De man van de cafetaria vertelde me dat het zo mooi fleurig stond en dat het sla moest voorstellen. Dan leek het wat gezonder. Het zou op mijn psychische brein moet werken. Nou het werkte wel… maar of ik daardoor opeens een enorme goesting naar sla had? Nee. Werd de bami schijf opeens woest aantrekkelijk? Nee.
Het moest dus de boel opfleuren, echter had ik de frikandellen er nog nooit zo treurig bij zien hangen. Je moest ze eens water geven, dacht ik, maar durfde dat als jochie nooit hardop te zeggen.
Het fenomeen nepsla heb ik nooit begrepen. Een met tl-balken verlichtte vitrinekast met de snack. Een milkshakemaker met aangekoekte aardbeiensiroop en een saté pan waar de korsten pindasaus nog dikker aan de pan hingen dan bij een gemiddelde schaafwond van een rolschaatsend kind. En hoe maken we het allemaal wat aantrekkelijker en eetbaarder? Door er witte staven met nepsla tussen te zetten. Als iemand had gezegd dat het rooie kool die overtijd was, had ik het ook geloofd.
Dit allemaal spookte door mijn koppie tijdens het wachten op de patat. Ik zag hele velden vol flapperende stukjes plastic op witte pijpjes. Uitgehongerde konijnen daartussen. Ik zag voetballers voetballen op nepsla. Nu is dit laatste nog bijna waarheid geworden ook.
Wanneer ik dan naar buiten liep met mijn zakje patat en ik zag ergens een polletje groen onkruid door de tegels komen, haalde ik opgelucht adem.
Afgelopen week liep ik bij een visboer naar binnen. Tot mijn grote schrik en nostalgische vreugde zag ik daar nog een restantje nepsla tussen de vis.
‘De nieuwe haring is er,’ zei hij wijzend naar een schaal tussen twee rijen flapperplastic in.
‘Ja,’ antwoordde ik… ‘ze hangen er treurig bij.’
Michiel