Boek van de Maand ‘Ik zie je’ Bookflash & Win

deze week kun je – dankzij The House of Books – een exemplaar van Ik zie je winnen. Hoe? Lees
onderstaande bookflash en vertel ons wat er in de Presse Tabac Librairie tussen de kranten en sigaretten ook nog ligt. Gevonden?
Lees onderaan dit fragment de voorwaarden. Go !
vierhonderd meter: neem de afslag.’
is kwart voor zes. Sortie 23, staat er langs de kant van de weg. Carpentras. Ik
verlaat de snelweg. Terwijl ik naar de slagboom rijd haal ik de envelop met
bankbiljetten uit mijn tas. Dertigduizend euro. Achtduizend euro voor het
tweede deel van de huur. De rest om van te leven. Niet dat ik zoveel geld nodig
heb. Ik ga stoppen met roken en minder drinken en alleen maar werken.
Schrijven. Meters maken. Zodat er over acht weken een boek is. Ik trek een
briefje van vijftig uit de envelop en stop dat in de automaat. Na het
wisselgeld in mijn jaszak te hebben gestoken rijd ik verder.
vierbaansweg, in het midden een betonnen rand, doorsnijdt het landschap in
oostelijke richting. In de verte doemen de bergen op. Feitelijk zijn het vooral
hoge heuvels. De Mont Ventoux is de enige echte berg. Als een slapende reus
torent hij boven het land- schap uit. De kale berg. De zon kleurt de
geërodeerde top goudgeel. Onwillekeurig gaan mijn gedachten terug naar de
vakantie die ik hier heb doorgebracht. Lang geleden. Ik voel mijn ogen nat
worden. Het stuur reageert onmiddellijk. Een licht schokje brengt me weer terug
op de juiste baan, terug naar het heden.
en afritten wisselen elkaar in hoog tempo af. Opvallend veel verkeer. De
vierbaansweg scheert langs Carpentras. Op een rotonde gaat het in noordelijke
richting, de D938 op. Gap. De andere plaatsnamen op het bord kan ik niet zo
snel lezen. Een drukke tweebaansweg. Een hoop forensen, vermoed ik. In een
lange sliert rijden we achter elkaar aan, een dorp binnen. Een paar geniepige
verkeersdrempels halen het tempo eruit. Remmen en gasgeven. Ik begrijp nu pas
waarom mensen zweren bij een automaat.
buiten de bebouwde kom gaat het niet veel sneller. Het is druk en de weg is
bochtig. Wat me de kans geeft om een beetje om me heen te kijken. Naar de
wijngaarden en naar de berg die steeds dichterbij komt.
weg begint te stijgen. Nog meer bochten. Hoog op de rotsen ligt een kasteel of
een abdij. Barroux, staat er op het bord langs de weg. De eerste wielrenners
dienen zich aan. Mannen in nauw- sluitende lycra broekjes en truitjes die op de
smalle fietsstrook pro- beren te blijven maar soms zo langzaam rijden dat ze
bijna de weg op slingeren.
bruggetje voert over een smal ravijn. Daarna nog meer slingeren, nog een
bruggetje, nog meer wielrenners. Dan duikt de weg omlaag, in een scherpe bocht
naar links. Rechts gaat het naar Bédoin. Ik denk weer aan de vakantie van toen.
Ik was zestien. Sindsdien ben ik nooit meer in de Vaucluse geweest.
herken de bergrug die eruitziet als een slecht onderhouden gebit maar de naam
wil me niet te binnen schieten. In een kom tussen de heuvels ligt Malaucène.
Het voelt alsof ik na een lange reis eindelijk thuiskom. De klokkentoren, de
platanen die als een kathedraal over de weg spannen, de oude kerk die meer op
een fort lijkt dan op een gebedshuis, de rotonde met de grote boom in het
midden. Ik herinner me alles nog, alsof de tijd heeft stilgestaan.
Avenue de Verdun draait om het oude centrum. Aan weers- zijden van de straat
staan ook weer platanen, de bladeren glinste- rend in de zon. En overal
wielrenners. Het stikt ervan. Mannen van middelbare leeftijd gekleed in
hetzelfde wielerpakje: een zwarte broek en een groen shirt waarop ‘Mont
Ventoux’ staat. Nog meer herinneringen worden wakker. De huizen met hun
pastelkleurige gevels, het restaurant met het terras aan de rechterzijde van de
straat, de winkel van de fietsenmaker schuin aan de overkant.
straat maakt een bocht naar links. Rechts gaat het naar de Mont Ventoux maar ik
moet rechtdoor. Cours des Isnards. Ik her- ken het langwerpige plein. In het
midden staan bomen en zijn er parkeerplaatsen. Aan het eerste deel van het
plein bevinden zich een paar restaurants met terrassen. Het hotel waar ik
destijds met mijn ouders verbleef bevindt zich aan de andere kant van het
plein, buiten het stadje, maar de navigatie is onverbiddelijk.
bereikt.’ Ik zoek een parkeerplaats en haal het blaadje met het 06-nummer uit
mijn schoudertas. De verleiding om mijn iPhone te gebruiken is groot. Niet
doen. Niemand weet waar ik ben en dat moet vooral zo blijven. Ik steek de
straat over en loop het eerste het beste restaurant binnen, in de hoop dat ik
daar kan bellen.
ziet er veel jonger uit dan ik me had voorgesteld. Begin dertig, schat ik. Een
jongeman met halflang donker krullend haar dat alle kanten op waait, sneakers,
een denim short, een wit katoenen hemd waarvan de twee bovenste knoopjes openstaan.
Om zijn hals zit een kettinkje. Even twijfel ik of het wel de beheerder van de
gîte is, maar dan zie ik hoe hij doelmatig de parkeerplaats afzoekt. Ik steek
mijn hand op waarop hij onmiddellijk terugzwaait en met grote passen naar me
toe loopt.
Fredericks?’ Hij werpt me een vragende blik toe. ‘De overschrijving stond op
een andere naam. Bro…?’
onderbreek ik hem zonder met mijn ogen te knipperen. ‘De naam is Fredericks.’
is de naam die ik gebruikt heb voor mijn nieuwe mailaccount. De achternaam van
mijn moeder. Niet bijster origineel voor iemand die zichzelf schrijver noemt.
Hij steekt zijn hand uit. ‘Luc Alphand.’ ‘Lucy,’ zeg ik terwijl ik hem een hand
geef. De voornaam heb ik zelfverzonnen. Geweldig. ‘Luc en Lucy.’ Hij lacht.
‘Sounds funny.’ Zijn Engels klinkt voortreffelijk.
kijken elkaar aan. Hij heeft opvallend helderblauwe ogen. Onder zijn onderlip
zitten een paar zwarte haartjes die hij van- ochtend vergeten is met scheren.
Het kettinkje om zijn hals is een leren touwtje met goedkope witte kraaltjes.
je een goede reis gehad, Lucy?’ ‘Uitstekend,’ antwoord ik terwijl ik nog steeds
moet wennen aan de voornaam.
zijn voorhoofd tekent zich een lichte frons af. ‘Kan het zijn dat ik je eerder
heb gezien?’ ‘Ik eh…’ Ik hoor mezelf stamelen. Mijn boeken zijn ook in
Frankrijk verschenen. Aan de overkant van het plein zie ik een Presse Tabac
Librairie. Behalve kranten en sigaretten verkopen ze er dus ook boeken.
Misschien lig ik er ook wel. ‘Ik zou het niet weten,’ zeg ik terwijl ik mijn
gezicht in de plooi probeer te houden.
Luc steekt zijn handen verontschuldigend in de hoogte. ‘Ik dacht dat ik je
ergens van herkende.’
niet.’ We kijken elkaar weer aan. Tussen zijn voortanden zit een spleetje en
zijn neus staat niet helemaal recht. Zijn getaande huid verraadt dat hij veel
buiten is.
kijkt me weer fronsend aan. ‘Ben je echt alleen?’
antwoord ik glimlachend, ‘ik ben alleen.’ Hij lacht, maar ik zie hem denken.
Wat moet een vrouw alleen acht weken in een veel te grote gîte? Hij kijkt nog
een keer om zich heen alsof er misschien nog een echtgenoot en een stel
kinderen kunnen opduiken.
we gaan?’ stel ik voor. ‘Natuurlijk.’ Hij moet weer lachen. Een aanstekelijke
jongenslach. De huid naast zijn ogen plooit zich tot rimpeltjes. ‘Rijd maar
achter me aan.’
zet in het onderwerp het antwoord op de vraag
vermeld in je mail je adresgegevens EN je gebruikersnaam op Facebook
om kans te maken moet je lid zijn van onze BESLOTEN groep op Facebook
nog geen lid bij ons? Dat is gefikst in een KLIK
stuur je antwoord vóór donderdag 17 oktober
de winnaar maken we volgende week bekend op onze besloten Facebook-groep