Zomercolumn – Karin Kallenberg … Kwetsbaar

Vanachter het plastic raampje van de tent zie ik hen staan. Robbie, met zijn kaalgeschoren schedel. Tim, stoer als altijd. Eline, mooi en zelfverzekerd. Het meisje dat ik wil zijn.
Ik zak neer op mijn slaapzak. De zachte gewatteerde stof streelt mijn blote ledematen, eindelijk een koestering. Ik rol me op in foetushouding. Eigenlijk wil ik nu mijn duim pakken, maar in plaats daarvan draai ik een haarstreng om mijn vinger. Zo is het net of ik niet alleen ben.
‘Wat? Lig jij in bed? Waarom ga je niet naar het zwembad? Daar zijn allemaal jongelui. We zijn hier ook voor jou, hoor.’
‘Ik voel me niet zo lekker, mam.’
‘Wat is er dan?’
Ongerustheid klinkt door in haar stem. Op haar knieën kruipt ze naar me toe. Ze ruikt naar knoflook. Sinds we hier zijn, wil ze mediterraan eten. Ik weiger en hou het bij boterhammen met kaas. Als ik stink, kan ik het helemaal wel vergeten.
‘Ach, maandelijkse sores.’ Een leugen.
‘Neem een aspirine en kom fijn buiten op de stretcher liggen. Het is zulk mooi weer. We zijn niet naar het Gardameer gekomen om de vakantie in bed door te brengen.’
Ze slaat mijn slaapzak open en pakt mijn hand om me overeind te trekken. Voor wat er buiten is ben ik bang, maar ik geef toe. Er is tenminste iemand die zich om me bekommert.
Ik kijk niet naar hen, maar zie hen meteen. Ze staan er nog steeds. Mijn moeder leidt me naar de stretcher. Als ik lig, brengt ze me water en een aspirine. Ik slik het gedwee en draai me op mijn zij, met mijn rug naar het groepje. Maar ook zo ontwijk ik de kwelling niet. De schaterlach van Eline zeilt over de tenten. Ik weet dat Tim meelacht en met een schaapachtige blik onafgebroken naar haar kijkt. Dat ik als eerste met hem danste, is van geen belang. De zon brandt op mijn schedel. Mijn ogen steken en mijn huid gloeit. Ik ben er dankbaar voor, het mengt zich met de pijn van mijn hart.
‘Hoi, Lisa.’
Ik knijp mijn gekwelde ogen tot spleetjes en zie Michel naast me staan. De eerste avond in de kantine hadden we leuk gepraat, gelachen, gedronken, maar dat was meteen over toen Tim me ten dans vroeg. Bij het zwembad de volgende dag kwam Michel naast me liggen en streelde mijn arm die ik snel terugtrok toen hij zei: ‘Ik vind je leuk.’
Ik lachte maar wat en voelde me superieur. Hij vindt me leuk. Wat een loser.
‘Ga je mee zwemmen?’
Ik draai me op mijn buik en durf het om in de gewraakte richting te kijken. Ze zijn weg.
‘Lisa…?’
Michel is naast me gaan zitten en wrijft met zijn vinger langs het aluminium frame van de stretcher. Dichterbij durft hij natuurlijk niet meer.
Zou Tim jaloers zijn als hij me met Michel ziet? Wit, mager, met pukkels op zijn rug. Vast niet. De vinger die langs het buiswerk glijdt, zit aan een tengere hand. Zou ik ooit die hand mijn haar laten strelen, de ronding van mijn rug laten volgen, hem verlangen op mijn achterwerk?
Met mijn arm boven mijn ogen als bescherming tegen de felle zon kijk ik Michel aan. Hij is verliefd. Kwetsbaar. Ik weet er alles van.
‘Misschien een andere keer, Michel.’
Ik doe mijn ogen dicht om zijn teleurstelling niet te zien en me af te sluiten voor zijn rood gespikkelde rug als hij weg sjokt. Achter mijn oogleden doemt mijn held op met zijn glanzende, zwarte haar en brede schouders. Hij had mijn hoofd tegen zijn borst gedrukt toen we langzaam dansten. Zijn oksel rook naar vanille. De adem die in mijn gezicht wasemde rook naar chocola, zo ontzettend lekker. Bij de gedachte ontluiken er belletjes in mijn lijf.
Misschien ligt Eline nu wel tegen zijn borst. Meteen trekken de tintelingen weer weg. Ik slaak een diepe zucht.
‘Waarom zucht je zo?’
Geschrokken doe ik mijn ogen open. Michel zit nog steeds naast me, als een schoothondje dat om een koekje bedelt. Mijn laatste beetje respect lost op.
‘Jezus Michel! Wat wil je nou?!’
Hij staat op. Als hij wegloopt zie ik alsnog het gevreesde beeld. Wit met rode stippen.
Vanavond is er karaoke in de kantine. Speciaal voor ‘de jeugd’. Met een plastic zak vol kleren sluit ik me op in de doucheruimte, daar is tenminste een spiegel. Ik werk de hele inhoud af, maar niets is leuk genoeg voor Tim. Uiteindelijk kies ik het truitje dat het strakst zit en de jeans die het laagst om mijn heupen hangt.
Het valse gekweel van twee meisjes schalt over de camping. Met weke knieën loop ik naar de zaal. Direct zit Eline bij Tim op schoot, staan ze te zoenen, word ik totaal genegeerd. Maar ik kan toch ook niet de hele vakantie in mijn slaapzak doorbrengen. Misschien is ze er wel niet. Misschien vraagt Tim me weer en is het net als de eerste avond.
In de kantine is het donker. Bij de draaitafel flikkeren er wat lichten, een discobol draait in het rond. Groepjes jongeren staan bij elkaar, praten, lachen, hebben plezier. Maar ik heb een knoop in mijn maag en ga om me een houding te geven op een tafel zitten. Als mijn ogen aan het donker gewend zijn zie ik hen: Robbie, Tim en Eline. De arm van Tim ligt om haar taille. Ze lachen luid. Eline gooit haar hoofd in haar nek. Mijn hart bonst. Ik draai mijn hoofd weg.
Naast hen leunt Michel tegen de muur, een flesje bier in zijn hand. Hij staat in de straal van de draaiende bol, gekleurde lichtjes glijden over zijn gezicht. Het zit er belachelijk uit. Echt weer iets voor hem.
‘En nu een langzaam nummer voor de liefhebbers.’
De dj zegt het met een warm timbre. Belletjes zwellen in mijn buik, het is hetzelfde nummer waarop Tim en ik de eerste avond gedanst hebben. Ik kijk om me heen. Daar staat hij, zonder Eline. Hij had net zo een arm om haar heen, maar dat betekent niet dat hij niet met mij zou willen dansen. Ik manoeuvreer me steeds dichter bij hem in de buurt. Wel snel nu, anders is ‘ons’ nummer afgelopen.
‘Hey Tim. Zullen we even dansen?’
Een chagrijnige blik is zijn antwoord. In verwarring kijk ik een andere kant op, recht in de ogen van Michel die schuin achter hem staat.
‘Jezus, Lisa!’ bijt Tim me toe. ‘Wat wil je nou?!’
Ik herken de woorden, ze laten mijn wangen branden of iemand er een kaarsvlam tegenaan houdt.
Tim staat nog steeds met zijn armen over elkaar geslagen tegen de tafel geleund, maar ik voel me of ik een duw van hem heb gekregen. Ik doe een stap achteruit en zou het liefst ter plekke onzichtbaar worden. Tim loopt weg. De muziek speelt. Geroezemoes, gelach. Een glas valt in stukken op de grond.
De lichtjes glijden als bewegende edelstenen over donkere gestaltes, over muren, tafels, over een tengere hand die naar me uitgestrekt is. De hand belooft me troost, begrip, verwantschap. Ik ga naar Michel toe en vlei mijn hoofd tegen zijn borst. Zijn T-shirt ruikt naar lavendel. Zijn adem naar kamille.
Karin Kallenberg