‘Tweeluik’ – Marc-Jan van Dam

Ha lieve lezers! Dit is het eerste verhaal in een tweeluik. Ik heb de verhalen beide nog geen naam gegeven. Nu zijn het slechts ‘Tweeluik(1)’ en ‘Tweeluik(2)’. Nu vraag ik jullie hulp!
Weten jullie een titel die bij deze verhalen past? (voor elk verhaal een titel) Zet deze dan in een reactie onder dit Facebookbericht in de BESLOTEN groep van ‘De Perfecte Buren’. De persoon die de leukste titel verzint, krijgt van mij, Marc-Jan, een leuk presentje!
bang dat de omgevallen melk het mee zal sleuren in zijn stroom naar de rand van
de tafel. Dat de melk minimaal tien centimeter van zijn linkerhand verwijderd
is, merkt hij niet op. Met samengeknepen ogen kijkt hij naar het tafereel van
voorwerpen die één lijken te worden met de melk. Zijn ietwat uitpuilende ogen,
lodderig van de vele drank die hij de afgelopen nachten genuttigd heeft, lijken
nog het meest op die van een rat. Rood en compact, alsof er elk moment een
straaltje bloed uit kan komen sijpelen.
zijn baard, die met een kleine plons in de melk belandt. Hij grinnikt. De
kraaienpoten bij zijn ogen worden ietsjes groter en de hoeken van zijn dikke
lippen krullen omhoog. Een rij gele tanden, het resultaat van dertig jaar
lurken aan de doodstaafjes van Camel, laat zich zien. Zijn lach smelt weg
wanneer een sloophamer zijn hersenen lijkt te terroriseren. Steunend en
kreunend buigt hij zich voorover en pakt hij het doosje pijnstillers. De
druppels melk schudt hij van het doosje af waardoor deze vervolgens op zijn
roodzwart geblokte houthakkersblouse landen, die deze druppels meteen
absorbeert. Met één oog dichtgeknepen kijkt hij toe hoe hij het doosje
leegschudt. De strips die uit het karton komen zijn stuk voor stuk leeg. Hij
vloekt inwendig. Enkel omdat zijn stem geen geluid voortbrengen kan. Het pakje
gooit hij opnieuw naar de melk. Zuchtend haalt hij dan zijn brede schouders op
terwijl hij, bij gebrek aan beter, een fruitsnoepje van Runts in zijn mondhoek
duwt. Smakkend kijkt hij voor zich uit, krabt aan zijn ontblote kruis, haalt zijn hand door zijn grijze haren en
staat dan wankel op. Zijn rechterbeen wordt gesierd door grote littekens en een
zwarte spalk die hem verbiedt zijn knie te buigen. Mank loopt hij naar de
andere kant van de tafel. Uit de grote glazen kan met water neemt hij enkele
grote slokken. Hij zet de kan met een klap terug op de tafel waarna hij zich
opnieuw naar de stoel begeeft. De gordijnen zijn geopend en dat de
voorbijlopende mensen hem zien, gekleed in alleen een blouse, zijn jongeheer ontbloot, doet hem vrij
weinig. Met een zucht zakt hij weer op de stoel en kijkt hij roerloos voor zich
uit.
recensent en auteur voor De Perfecte Buren
@Marc-Jan van Dam op Facebook
@mjvdam op Instagram
eerste dag van maart 1970 wakker werd naast zijn vrouw en zijn benen over de
rand van het ledikant wilde gooien, voelde hij een snijdende pijn in zijn
rechterbeen. Zijn knie en scheenbeen betastend hoopte hij de oorzaak van deze
onverwachte pijn vast te stellen.
‘Is het kanker?’ vroeg hij zich af toen hij enkele minuten later voor de spiegel
zijn been opnieuw bevoelde. Hij had de pijn echter niet opnieuw ontwaard en
besloot het voorval maar te vergeten.
naar de kerk te kunnen had hij de tafel gedekt. Zijn bord tegenover dat van
zijn vrouw, op de kop het serviesje van hun zoontje. Zo stond het altijd, als
in een onbreekbare drie-eenheid. Vandaag was het anders. Zijn vrouw, normaal
uitbundig uitgedost voor de zondag, kwam in enkel haar witte nachtjapon aan
tafel en ging zitten op de stoel schuin voor hem. Vrijwel meteen stond ze weer
op waarna ze een bord en bestek pakte.
Daar zaten ze dan. Hij aan de linkerkant van de tafel, zij daar schuin
tegenover en op de kop hun kleine dreumes. Er hing een haast onverbreekbare
stilte tussen hen in. De kleine jongen begon, als was het een teken van de
onnatuurlijke situatie, hartverscheurend te huilen. Het hielp echter niet,
veroorzaakte geen barstjes in de stille massa die onbreekbaar op hen drukte.
‘Is er iets schat?’ Hij gaf de stilte woorden, trachtte deze te doorbreken. Het
waren loze woorden, enige betekenis was hen vreemd. Het antwoord was al bekend.
Hij wist het. Hij wist dat zij het wist. Ze wisten het beiden.
Waar zij eerst roerloos naar haar bord had zitten staren, begon ze nu een
broodje te smeren. Haar bewegingen waren rustig. Te rustig. De roomboter op
haar mes, nog hard, trok haar brood tijdens het smeren in flarden. Ze stopte,
legde in stilte haar mes neer en keek hem aan. Koud. IJzig.
Ook hij stopte met bewegen. Ze bevestigde het. Ze wist het.
jaar was hij ontdekt. Het was een vrouw uit de kerk. Onder het rode licht van
de ramen, her en der gedimd door een zwart gordijn waar een klant werd
geholpen, stond ze. Samen met enkele andere overijverige vrouwen uit andere
kerken sprak ze de vrouwen aan. Zijn werknemers, zijn meiden. Twee jaar had hij
zijn geld ermee verdiend. Twee jaar ging alles goed. Alles liep in de soep door
één overdreven gemotiveerd vrouwtje dat zijn naam te weten kwam en hem
confronteerde met haar ontdekking. Ze kende zijn vrouw, zijn zwakke punt.
Ondanks zijn dreigen, het tonen van zijn gebalde vuist voor haar neus, had haar
moraal het gewonnen. Ze was uit de school geklapt.
wil je dat ik zeg?’ Zijn stem klonk ondanks zijn teleurstelling vast. Ze pakte
haar mes weer op en smeerde jam op haar brood. Ze nam een grote hap en stond
op, haar mes stevig in haar hand. ‘Ik wil,’ begon ze terwijl ze naar hem toe
liep, ‘dat je niets zegt. Woorden doen niets.’ Ze klemde haar vingers nog eens
iets steviger om het mes. ‘Ik wil dat je voelt!’ Terwijl ze dit zei drong ze met het mes diep door in het
vlees van zijn rechterbeen. Zijn gillen verbrak eindelijk de stilte. Haar
steken, steeds weer opnieuw gaf haar voldoening. Het rode bloed vermengde zich
met de restjes jam die op het mes klonterden.
recensent en auteur voor De Perfecte Buren
@Marc-Jan van Dam op Facebook
@mj_vdam op Instagram