‘Oud lijk’ door Dimitri Van Hove, deel 1.
Het scheelde
verdomme maar een haar of ze was eronder gekomen. Claudia’s hart is als een
halvegare tegen de binnenkant van haar borst aan het bonzen. Met haar fiets
tussen haar benen trilt ze over haar hele lijf. Haar blik gaat van de grille
van de auto – waar haar knie maar een paar centimeter van verwijderd is – naar
het poema-embleem en de voorruit. Door de zon die erop weerkaatst wordt kan ze
niet zien wie de bestuurder is.
‘Patser,’ mompelt
ze en ze wacht tot hij uitgestapt is. De Manolo Blahniks en de bontmantel die
onderaan het geopende portier verschijnen, doen vermoeden dat het om een
vrouwelijk exemplaar gaat. Bovenaan het portier doemt een reusachtig permanent
op.
‘Claudia?’ zegt de
vrouw – ze spreekt het uit als Claudieuh. ‘Claudia-meid, ben jíj dat?’ Ze doet
haar enorme zonnebril af en plant hem hoog in haar kapsel.
Claudia komt van
haar fiets af. Ze heeft geen flauw benul wie dat mens is.
‘Ken je mij niet
meer?’ De bestuurster gooit het portier dicht en begint haar handschoenen uit
te trekken. ‘Ik heb een facelift ondergaan, maar zo veel ben ik toch niet
veranderd?’
Intussen staan er
al twee auto’s op hen te wachten. De bestuurster steekt een ontblote hand op
naar de eerste in de rij. ‘Euven wachten, jongens.’ Ze richt zich weer tot
Claudia, vraagt: ‘Kom je mee iets drinken?’ en trekt de autodeur weer open.
Iets drinken? Dat
wijf heeft haar zonet bijna vermoord!
‘Mijn fiets…’
‘Laat je hier toch
lekker staan, meid? Kom op, we gaan gezellig iets drinken. Ik ken hier een
alleraardigst après-travail kroegje dat je zeker in de smaak…’
Er wordt
getoeterd.
‘Je gaat wel
hard,’ zegt Claudia terwijl ze haar gordel vastklikt.
‘Wat zeg jeuh,
meid?’ De bestuurster neemt haar zonnebril af en gooit hem op het dashboard.
‘Dat u te hard
rijdt.’
‘O ja?’ De vrouw
kijkt naar de snelheidsmeter. ‘O ja.’
Claudia ontspant
als ze vaart mindert, maar niet veel.
‘Gaan er al
lampjes rinkelen?’ vraagt de vrouw na een tijdje.
‘Sorry… Waar kent
u me van?’
‘Je zult een
beetje harder moeten praten, meid. Ik heur niets met dit eur.’ Met een lange
donkerrode vingernagel wijst ze haar oor aan. De rug van haar hand zit onder de
levervlekjes.
‘Waar u me van
denkt te kennen, vroeg ik.’
‘Van toen je
Germaanse deed.’
Claudia wacht op
nadere aanwijzingen maar er komt niets meer. Dan probeert ze maar de uni en
haar docenten voor de geest te halen. Kende ze werkelijk zo’n potsierlijke
bonenstaak? Dat zou ze zich toch zeker herinneren.
Nee. Er komt niks.
Opnieuw
verontschuldigt ze zich. ‘Ik kan me u echt niet…’
De bestuurster
kromt een hand rond haar slechte oor.
‘Welk vak gaf u
dan?’ vraagt Claudia.
‘Welk vák?!’ De
bestuurster kijkt haar verwonderd aan. ‘Zo oud zie ik er toch niet uit, mag ik
hopen?’
Nu snapt Claudia
er niets meer van. Waar heeft dit mens het over? Ze is op z’n minst tachtig. Hoe
kunnen ze dan samen gestudeerd hebben?
‘Hier is het,’
zegt de vrouw, met haar magere vinger naar buiten wijzend. Toch blijft ze
doorrijden. ‘Nu nog een parkeerplaats vinden.’
Ze rijden een
ondergrondse parkeergarage in. De auto voor hen draagt een sticker met IK REM
VOOR KINDEREN.
‘Ik geef het op,’
zegt Claudia. ‘Als u geen les gaf, was u dan een schoonmaakster? Een
conciërge?’
‘Goed dan… Ik moet
zeggen dat ik me wel een beetje beledigd voel.’
Claudia wacht.
‘Vera,’ zegt de
vrouw uiteindelijk. ‘Ik heet Vera.’
Vera?
‘Je beste
champagne, Henri,’ zegt Vera tegen iemand achter de bar. ‘En neem er zelf ook
een.’
Het is hierbinnen
te donker om te zien hoe Henri eruitziet. Wellicht is er niet eens een Henri,
denkt Claudia, Vera is zo dement als een deur. Maar ze zal het spelletje
meespelen, waarom niet? Als mevrouw Vera op het einde van haar leven per se
vreemdelingen op champagne wil trakteren…
De tengere
bejaarde begint haar jas uit te trekken. Claudia doet hetzelfde. Een dikke man
met een dun snorretje komt uit de duisternis op hen toegesneld en neemt hun
jassen aan. Henri bestaat toch. Vera zoent hem driemaal zonder zijn wangen aan
te raken, bijna alsof ze links en rechts van zijn hoofd over zijn schouder
spuugt.
Henri gaat hen
voor. In het midden van het restaurant trekt hij bij het enige onbezette
tafeltje een stoel weg en nodigt Vera uit plaats te nemen. Hij doet hetzelfde
voor Claudia.
‘Zo,’ zegt Vera.
‘Hier zijn we dan. Gezellig.’
Claudia lacht
beleefd en knikt. Ze kan Vera totaal niet plaatsen. Als ze aan de universiteit
verbonden was, moet ze tot diep in haar pensioen aan het werk gebleven zijn.
‘Vertel…’ Vera
legt haar verweerde hand op die van Claudia. ‘Hoe gaat het met je?’
Als Claudia wil
vertellen dat ze schrijfster is, dringt het plotseling tot haar door: Vera is
een stalkster!
Henri is terug.
Vera trekt haar koude klauw terug en glimlacht als de champagnefles en de
flûtes op tafel worden gezet. Henri draait aan de hals van de fles om haar het
etiket te laten zien.
‘Ik heb mijn
leesbril niet bij me, m’n beste,’ zegt Vera, ‘maar ik vertrouw je.’
Henri leest voor
wat er op het etiket staat.
‘Dank je, Henri.’
Ze pakt opnieuw Claudia’s hand. ‘Ga verder, meid. Waar was je gebleven?’
‘Ik geef les,’
zegt Claudia. Dat is maar half gelogen, want toen ze nog niet van het schrijven
kon leven, deed ze dat ook.
‘O ja? Wat leuk
voor je.’
‘Nederlands en
Engels.’ Ze neemt het gevulde glas aan dat Vera haar voorhoudt.
‘Ik was ook graag
lerares geworden.’ Vera ruikt aan haar glas, nipt ervan en giet het vervolgens
in één keer achterover. ‘Als iemand daar niet een stokje voor had gestoken.’ Ze
barst uit in een hevige hoestbui. Vera diept een zakdoek op, brengt hem naar
haar mond en gaat verder met hoesten. De tranen lopen uit haar ogen.
‘Gaat het,
mevrouw?’ Claudia zet haar glas terug. Ze kijkt om zich heen, maar van Henri is
geen spoor te bekennen. Wel komt er iemand anders naar hun tafel gelopen.
‘Rik?’ Wat doet
hij hier?
‘Claudia…’ Hij
gaat zitten en lijkt zich iets te realiseren. Iets onprettigs.
‘Ha!’ Vera bet
haar ogen en bergt de zakdoek weer op. ‘Je bent er.’ Ze schraapt haar keel.
‘Champagne?’
Rik lijkt
gedachten verzonken.
‘Rik!’ roept Vera.
Hij schrikt op. Aan andere tafels tikt bestek tegen borden en wordt er
omgekeken.
‘Droom je,
Rik-kerel?’ Vera steekt de fles naar hem omhoog – Claudia ziet dat een van haar
kunstnagels eraf is gevallen – en vraagt opnieuw of hij champagne wil.
Hij schudt zijn
hoofd.
Door haar
uitgelopen mascara ziet Vera eruit als Alice Cooper met een grote blonde pruik
op. Claudia kijkt van Vera naar Rik en vraagt zich af of hij weet hoe de vork
hier in de steel zit. Waarom is hij hier? En wat is in godsnaam het verband
tussen hem en Vera?
‘Dus je kent me
niet meer?’ vraagt Vera.
Claudia kijkt naar
Rik voor het antwoord, maar hij schiet haar niet te hulp.
‘Rik begint het
zich te herinneren, denk ik zo.’ Tegen Claudia zegt ze: ‘Ik zal je nóg een hint
geven…’
Vera neemt haar
kapsel af en zet het voor zich op tafel. Afgezien van enkele rossige plukjes is
ze zo kaal als een kleuterkont. Ondanks het zwakke licht glanst de bleke
schedel. Net als haar handen is haar hoofdhuid bedekt met levervlekjes. Ze
buigt naar voren en toont Claudia de bovenkant. Midden op het dak van haar
hoofd zitten twee korte donkerroze voren. Littekens.
Claudia’s mond is
opengevallen. Als Rik niet zou zitten suffen, zou bij hem hetzelfde zijn
gebeurd.
‘Valt je euro nu
eindelijk?’ vraagt Vera.
‘Soms sloeg ze pa
zelfs toen wij erbij waren,’ zei Rik.
Claudia raapte de
klauwhamer op, gooide hem bij haar schoonmoeder in de kuil en schepte zwijgend
verder.
‘Zal ik het
overnemen?’ vroeg Rik.
Ze rechtte haar
rug en veegde met een mouw haar voorhoofd af. Terwijl ze de spade overgaf vroeg
ze: ‘Wanneer komt hij thuis?’
‘Pa? Vanavond
pas.’ Rik begon te scheppen.
‘Vindt ie vast
niet goed,’ zei Claudia. ‘Dit.’
‘Vast wel.’
‘Denk je?’
‘Pa wilde meer van
haar af dan wij allemaal samen, geloof me.’
‘Laten we het toch
maar stilhouden. Wat niet weet, wat niet deert. Je vader is al niet echt een
fan van me, en als ie dan hoort dat ik zijn vrouw heb helpen vermoorden…’
Rik knikte en
groef verder.
‘Waarom is het
uiteindelijk mislukt tussen jullie?’ vraagt Vera. ‘Ik bedoel, als dít geen band
smeedde voor het leven…’
Claudia kijkt
geschrokken naar Rik. Hij zit er nog steeds bij als een zak zout.
Vera richt zich
tot Rik en scheeuwt hem toe: ‘Maar jij! Jij bent helemaal de mooiste!’ Rondom
hen wordt omgekeken en gemompeld. ‘Je eigen moeder!’ Ze steekt een vinger uit
naar Claudia. ‘Maar ik heb jullie gevonden, klootzakken! En ik ga jullie
godverdomme een poepje van eigen deeg laten ruiken!’
Claudia springt
overeind, grijpt haar glas en kapt de inhoud in Vera’s gezicht. Claudia pakt
Rik bij zijn hemd, trekt hem rechtop en kletst hem op zijn wang. ‘Wegwezen!’
Vera is opgestaan
en komt om de tafel heen op hen af.
‘Rik! Godverdomme!
Slaap je?!’ Claudia pakt het glas, slaat het kapot op de tafel en houdt het als
een mes voor zich uit naar Vera. Alleen de steel van het glas is overgebleven,
ziet ze nu pas. Ze gooit hem opzij, pakt de champagnefles en probeert het
hiermee. Maar hij breekt niet. In plaats daarvan besluit ze hem als knuppel te
gebruiken. Kom maar op, gebaart ze naar Vera. Kom maar…
Rik trekt haar met
zich mee. Op haar rug heeft hij een vuistvol trui gegrepen en hij beent met
haar naar de uitgang. Haar beha knapt open.
Henri gaat voor de
deur staan en kruist zijn armen voor zijn borst.
‘Mijn moe… Vera
betaalt,’ zegt Rik tegen hem en hij kijkt achterom: ze komt eraan.
‘Laat ons door,
man!’ Claudia houdt de druppende champagnefles in de aanslag – hij is
grotendeels leeggelopen langs de voorkant van haar broek.
‘Vera is nog niet
klaar met jullie.’ Henri’s onderarmen zijn dikker dan mijn bovenbenen, denkt
Claudia.
‘De keuken,’ zegt
Rik. Samen met Claudia slaat hij rechtsaf. Ze rennen naar de dubbele deur.
Messen en vorken
worden neergelegd, monden worden afgeveegd, stoelen piepen bij het verschuiven.
Overal beginnen de gasten in het restaurant op te staan.
Ze komen op hen
af. De weg naar de keuken wordt versperd door twee obers. Net als hun baas
kruisen ze hun armen voor hun borst en gaan met wijd uiteen gezette voeten
staan waken.
Rik en Claudia
zijn omsingeld.
‘Wat de neuk is
dit allemaal?’ zegt Rik als met zijn rug tegen die van Claudia aan staat. ‘Ik
dacht dat je zei dat ze dood was.’
‘Ik heb een eitje
met jullie te schillen,’ klinkt de stem van Vera. Er wordt plaats gemaakt om
haar door te laten. ‘En daarna hebben mijn vrienden hier een appeltje met
jullie te pellen.’ Ze heeft haar pruik weer opgezet. Zo te zien achterstevoren.
Achter de bewakers
gaat de linkerdeur open en iemand steekt zijn hoofd de eetzaal in. ‘De oven is
klaar, mensen.’ Hij verdwijnt weer.
Claudia kijkt de
kring rond. Als dit zombies zijn, zien ze er verdomd patent uit.
‘Je eigen moeder,’
komt een stem vanuit de menigte. ‘De schande,’ zegt een ander.
‘Waarom nu pas?’
vraagt Rik aan Vera.
‘Ik vond jullie
niet,’ antwoordt ze. ‘Normale mensen blijven bij elkaar na zoiets… Ik heb het
aan je vader gevraagd, maar die trok zijn pistool. Herkende me ook niet meer.’
‘Pa is dood,’ zegt
Rik. ‘Hij…’ Er dringt iets tot hem door. ‘Dus je hebt pa vermoord!’
‘Hij begon te
schieten.’ Vera duidt haar rechteroor aan. ‘Ik ben morsdoof op dit oor, dank je
feestelijk.’
‘Waarom is híj dan
niet teruggekeerd? Waarom is pa dan geen zombie geworden?’
‘Wat? Wie heeft
het over zombies, jongen?’ Ze haakt een plukje pruik achter een oor.
‘Wat gebeurt hier
dan allemaal?’ roept Rik.
‘Wat is dit?’
mengt Henri zich in het gesprek. ‘Vragenuurtje?’ Hij wrijft over zijn enorme
buik en richt zich tot Vera: ‘Ik begin honger te krijgen.’
‘Goed, goed.’ Vera
draait zich om naar een tafel waarop een messenblok staat en trekt er het
grootste uit. Ze knikt tegen de obers en deze komen in beweging.
Claudia slaat haar
fles kapot op de rug van een stoel en begint haar nekspieren los te gooien. Rik
op zijn beurt grijpt haar trui en trekt haar mee richting toiletten.
Een vrouw met een
grote hoed gaat tussen hen en de deur in staan.
‘Opzij mens,’ zegt
Claudia. In haar ooghoeken ziet ze dat de groep hen weer aan het insluiten is.
Aangevoerd door Vera die haar messen langs elkaar aan het halen is. Claudia
kijkt naar de vrouw die de doorgang blokkeert. Als die er wat meer als een
levende dooie zou uitzien, zou alles een stuk makkelijker zijn.
Ze trapt de vrouw
vol in haar kruis.
Het geduw en
gebonk is opgehouden. Met hun rug tegen de deur glijden Claudia en Rik naast
elkaar op de grond. Claudia kijkt omhoog naar de deurknop en natuurlijk is het
te mooi om waar te zijn dat daar een sleutel in het slot zit. Ze zullen moeten
blijven waar ze zijn.
Ze horen Vera iets
zeggen aan de andere kant van de deur. Het meeste klinkt te gedempt om
verstaanbaar te zijn, maar wat ze allebei wél kunnen horen is de laatste zin:
‘Zet ´m op, Henri.’
Claudia en Rik
kijken elkaar aan en slikken simultaan. Aan haar kant van de muur loopt er
verticaal een robuuste buis van het een of ander, waar ze snel haar voet tegen…
Hun hoofden
klappen gelijktijdig vooruit en slaan knalhard terug tegen het hout aan.
Claudia’s champagnefles klettert op de tegels.
Vlakbij kreunt
Henri – luid en duidelijk, alsof er helemaal geen deur tussen hen in zit.
‘Fuck!’ Rik voelt
aan zijn achterhoofd en bekijkt zijn vingers.
Claudia zet haar
andere voet ook tegen de buis aan en zet zich schrap voor de volgende dreun.
Rik is onderuit gegleden en gaat weer rechtop zitten.
Ze horen dat Henri
komt aangelopen en voelen hem tegen de deur opbotsen. Claudia’s tanden
klapperen ervan. Het davert door haar rechterdij, maar de buis is hun redding.
Zonder die buffer zouden ze allebei op hun reet tot halverwege de tegelvloer
gegleden zijn, en was de deur met hengsels en al naar binnen gevlogen.
Rik gaat weer
rechtop zitten. ‘Kom op, klootzak! Is dat alles wat je hebt?!’
Het blijft stil.
Vera zegt iets, waarop Henri fluistert: ‘Ik moet aan mijn bloeddruk denken.’
‘Hoe komen we hier
weg?’ vraagt Rik. Hij kijkt naar de deuren met DAMES en HEREN erop. ‘Bij de
HEREN is er geen raam waar we door kunnen – ik ben hier al eens geweest.’
‘Ga eens kijken
bij de vrouwen,’ zegt Claudia.
‘En jij dan?’
‘Dit houdt ze wel
tegen.’ Ze knikt naar de buis. Rik komt overeind en gaat kijken.
Aan de andere kant
van de deur zijn ze aan het mompelen. Een mannenstem komt er bovenuit, maar hij
is niet van Henri. Vera antwoordt iets. Daarna hoort Claudia iemand weghollen.
Rik komt
hoofdschuddend terug. Hij zoekt in een van zijn broekzakken, haalt er zijn
vuist uit en bekijkt de inhoud. Hij zucht.
‘Wat is er?’
‘Ik zoek een
muntstuk,’ zegt Rik. ‘Of een plectrum. Ik dacht dat ik een plectrum bij me
had.’
‘Mijn muntstukken
zitten in mijn jas.’ Claudia wijst met een duim achter zich. ‘Aan de kapstok.’
‘Schitterend.’ Rik
bergt zijn zakdoek, snoep wikkels, tickets, papiertjes, een gommetje, een
condoom, een gekreukte sigaret en alle andere troep die hij in geen miljoen
jaar kan gebruiken weer op. ‘Wat nu gedaan godverdomme?’
Hij komt naar haar
toe, stopt bij de champagnefles. ‘Hallo.’ Rik raapt hem op en maakt
rechtsomkeert.
‘Wat doe je?’ roept ze naar het
damestoilet.